Prof. Donath: De spijsvertering van de hond
Prof. Dr. W.F. Donath – Wat moet mijn hond eten? 1973, ISBN 90 6010 156-1
Het boek is niet meer verkrijgbaar en barf-natuurlijk heeft in 2001 toestemming gekregen van de uitgever om stukken uit het boek te citeren op de website.
Dit is het laatste Nederlandstalige boek over de voeding van honden, dat geschreven is door een onafhankelijke wetenschapper en onderzoeker. Tegenwoordig moeten we het doen met wat ons voorgeschoteld wordt door de pet food industrie.
Het mechanische proces
Al dadelijk valt uit de bouw van het krachtige gebit van honden, evenals van katten en andere roofdieren, op te maken dat de aard van het voedsel van deze dieren anders moet zijn dan bijv. van planteneters (herbivoren) en alleseters (omnivoren).
Er is niet zoveel verschil in de vorm van de tanden bij de drie groepen, maar de hoektanden van de hond- en katachtigen zijn zeer ontwikkeld.
Ze zijn uitgegroeid tot grote, diep en stevig in de kaak gewortelde punten waarmee een prooi gemakkelijk en snel kan worden vastgegrepen. Hiermee kan het vlees in grote stukken van de gedode prooi of een kadaver worden afgescheurd en afgereten.
Ook zijn er grote verschillen tussen de kiezen van de hond- en katachtigen en die van de planten- en alleseters.
Ze zijn voorzien van scherpe punten, die niet op elkaar passen maar als de benen van een schaar langs elkaar glijden, waardoor het voedsel als het ware wordt fijngeknipt.
De hond heeft door alle tijden heen dan ook een echt roofdiergebit gehad.
Het gebit van de hond wijst er dus al op dat het hoofdbestanddeel van het voedsel uit vlees moet bestaan en dat hij net als de katten en roofdieren een echte vleeseter is. Het gezegde "wat goed is voor de meester, is goed voor de hond" gaat niet op!
de hond heeft zich door de omgang met de mens aangepast aan het menu van de alleseter, maar zijn spijsvertering is die van een vleeseter gebleven. De vertering van vlees gebeurt in de carnivorenmaag gemakkelijker en vlugger dan in de maag van alle andere dieren.
Het vlees, in grotere of kleinere stukken van de prooi afgerukt en afgescheurd, wordt in de mondholte niet of weinig gekauwd en vrijwel direct doorgeslikt.
Daardoor wordt het bijna niet vermengd met speeksel, in tegenstelling met de omnivoren en herbivoren bij wie het voedsel juist langere tijd in de mondholte wordt gekauwd. Pas wanneer het zeer innig met speeksel vermengd is, wordt het door de slokdarm naar de maag wordt geperst.
Waarvoor dient het speeksel?
Speeksel heeft een tweeledig doel:
1. Het voedsel wordt glibberig gemaakt, zodat het gemakkelijker door de slokdarm glijdt.
2. In het speeksel, dat een zogenaamde basische of alkalische reactie heeft (zoals de vanouds bekende soda, ammoniak, zeeploog), komen merkwaardige stoffen voor - enzymen of verteringsfermenten (zoals. phtyaline, diastase), waarover later meer.
Enzymen splitsen vooral zetmeelsoorten en suikers –die niet of nauwelijks voorkomen in vlees en in grote hoeveelheden aanwezig zijn in plantendelen – in enkelvoudige chemische stoffen, die het organisme gemakkelijk kan opnemen en gebruiken waar ze nodig zijn.
Bij de hond dient het speeksel om het voedsel gemakkelijk door de slokdarm te laten glijden.
Dan is het ook begrijpelijk, dat dit dier het opgenomen voedsel veel sneller kan doorslikken dan een planteneter en relatief lang niet zo veel speeksel hoeft af te scheiden als een herbivoor.
Men heeft aangetoond, dat een middelmatig grote hond per dag ongeveer 100-150 cc speeksel afscheidt tegen een paard om en nabij de 40 liter!
Er zitten geen koolhydraatsplitsende enzymen in het speeksel van een hond bij normale vleesvoeding, maar wel enzymen om in het voedsel aanwezige eiwitten om te zetten in eenvoudiger lichamen.
Deze omzettingen zijn echter nog zo onbetekenend, dat we eigenlijk gerust kunnen zeggen, dat de belangrijkste verteringsprocessen zich vooral in de maag afspelen.
De samenstelling van het speeksel, waarvan de zogenaamde 'mucinen' zorgen voor de slijmerige, glibberige consistentie, varieert al naar gelang droog of vochtig voedsel wordt opgenomen.
In het eerste geval is de afscheiding onder invloed van zenuwprikkelingen op de speekselklieren overvloediger en dunner van consistentie.
De speekselklieren scheiden een dikke, taaie vloeistof af om ruwe, harde spijsbrokken door de slokdarm te laten. Deze speekselafscheiding treedt op zodra het voedsel in de mond is.
Bij sommige honden gebeurt dit al, wanneer ze zien dat hun eten bereid wordt of wanneer ze het ruiken, waardoor ze beginnen te kwijlen.