De maagsappen
De hond heeft geconcentreerde voeding nodig en dit betekent, dat de sappen die het voedsel in de maag omzetten, ook sterker werkzaam moeten zijn dan de sappen in de maag van de herbivoor.
Om dit te begrijpen moeten we moeten ons voorstellen dat de eiwitten van het voedsel – opgebouwd uit een enorm groot aantal eiwitdeeltjes, de zogenaamde moleculen die op zichzelf echter ook nog enorm groot zijn – zodanig verkleind moeten worden, dat ze tenslotte opgelost zijn in de spijsverteringssappen en dan door het organisme opgenomen kunnen worden.
Deze splitsing moet wederom geschieden door enzymen, vooral door het eiwitsplitsend enzym 'pepsine', dat echter in een alkalische omgeving, zoals het speeksel is, niet werkzaam is.
De door het speeksel alkalisch geworden voedselmassa die door de slokdarm glijdt, moet eerst worden 'afgestompt', of neutraal gemaakt worden.
Dit doet het maagzuur zodanig, dat niet alleen de alkalische spijsmassa geneutraliseerd wordt maar er ook nog een dusdanige overmaat aan zuur wordt afgescheiden, dat de gehele maaginhoud een zure reactie krijgt.
Het principiële bestanddeel van het maagzuur is naast melkzuur het bekende zoutzuur en de concentratie hiervan is in de hondenmaag plusminus 0,5%, terwijl deze bij de herbivoren veel lager is, bijv. bij een geit ongeveer 0,05%.
Het maagsap wordt door kliertjes in de maagwand, waarin zich ook de enzymen bevinden, afgescheiden. Het zoutzuur doet in de maag aanwezige eiwitten zwellen, waardoor de pepsine beter kan inwerken. Ook lost het tal van minerale zouten, bijv. die uit de beenderen, op, terwijl het bij de hond bovendien bacteriedodend werkt.
Bij pups, die zich nog voeden met moedermelk waarin de zeer gemakkelijk verteerbare melkeiwitten, bedraagt de zuurconcentratie nog maar 0,2-0,4%. Hier moeten we rekening mee houden bij het spenen van de jonge dieren. We moeten hen dus niet direct te veel vreemde of moeilijk verteerbare eiwitten moeten voorzetten.
De eiwitten worden in de maag gedeeltelijk verteerd tot de allerkleinste afbraakproducten, de zogenaamde aminozuren, maar een deel wordt minder ver afgebroken, o.a. tot peptiden en peptonen, die in de darm verder verkleind worden.
Het is bewezen dat de vertering van de in het voedsel aanwezige vetten in de maag slechts in zeer geringe mate plaats vindt door het in zeer kleine hoeveelheid aanwezige vetsplitsende enzym 'lipase'.
Deze vetten worden net als de koolhydraten voornamelijk in de dunne darm afgebroken tot kleinere lichamen. Deze zijn zo klein, dat ze samen met de ontledingsproducten van de eiwitten als het ware in de verteringssappen worden opgelost en hiermee een waterige tot melktroebele vloeistof vormen.