De darmen

Het darmkanaal is in 3 delen te verdelen:

1. de twaalfvingerige darm, ook wel Duodenum genaamd, die bij de hond ongeveer 1/10 deel van de gehele darm uitmaakt;

2. de dunne darm waar de spijsbrij onder invloed van verschillende enzymen, die hun optimale werking bij voorkeur in een alkalisch milieu verrichten, steeds verder verteerd wordt. Ook golft en schudt de spijsbrij in dit gedeelte heen en weer, waardoor ze goed vermengd wordt met de darmsappen. In het tweede deel van de dunne darm vindt vooral de splitsing door bacteriën en de overgang van de geheel verteerde stoffen door de darmwand plaats;

3. de dikke darm die uitmondt in de anus, de sluitspier van de darm, waar ook nog diffusie van het verteerde voedsel plaats vindt. In dit darmgedeelte wordt ook water aan het restant van de spijsbrij onttrokken. De brij wordt als het ware ingedikt en krijgt dan al min of meer de consistentie van feces.




Het komt dan in het laatste deel van de dikke darm terecht, dat de naam van endeldarm draagt. Tevens worden daar nog stoffen verzameld, die niet in opgelost konden worden - de voor het organisme onverteerbare delen uit het voedsel.

Ook worden onbruikbare stoffen uit het lichaam zelf, de tijdens het levensproces ontstane afbraakstoffen of "slakken" verzameld. Alles wordt na bepaalde tijd via de anusspier als feces uitgescheiden.

Tussen de dunne en de dikke darm ligt nog de blinde darm, die door sommigen bij de hond, evenals bij de mens, als overtollige ballast wordt beschouwd.

Ze werkt bij de hond niet zo intensief mee aan de voedselvertering als bij herbivoren. De koolhydraten (zetmeelsoorten en suikers) werden in de mondholte en de maag van de hond niet of nauwelijks aangegrepen. Dit gebeurt in de dunne darm, onder invloed van enzymen of fermenten.

Hier liggen de kardinale verschillen tussen de spijsverteringssystemen van de carnivoren en de herbivoren: de carnivoren met hun kort darmsysteem, vooral ingericht voor eiwitvertering en de lange darmen der herbivoren, bij wie de intensieve vertering van vooral koolhydraten voornamelijk in de darm moeten plaatsvinden.

Zagen we al, dat de spijsvertering van de planteneter, vooral bij de herkauwers, al meteen in de mondholte begint, zo is het vooral de bacterieflora in de darm, ook in de enorm ontwikkelde blinde darm, die zelfs de zogenaamde ruwvezel, aangrijpt en verwerkt.

Door de lengte van de herbivorendarm blijft het voedsel daarin dan ook veel langer dan in die van carnivoren, waarin eigenlijk alleen nog een "navertering" plaats grijpt, omdat het voornaamste al in de maag plaats vond.

Bij herbivoren duurt het dan ook wel een drie tot vier dagen alvorens het opgenomen voedsel het lichaam weer verlaat. Ook heeft men gevonden, dat de herbivoor in de darm het B1 vitamine kan opbouwen (synthetiseren), dit geheel in tegenstelling met de meeste andere diersoorten.

Of eigenlijk kan men zeggen dat de bacteriën in de herbivorendarm het B1 vitamine vormen; hun gastheer trekt hiervan dan de voordelen. Ook de dikke darm, waar vooral de diffusie door de darmwand plaats heeft, is veel langer dan bij de carnivoren.