De hond en zijn milieu

Jan van Rheenen – prisma HONDENBOEK, eerste druk 1958

Bij de reactie van de hond op zijn omgeving speelt de lichamelijke en psychische erfenis van zijn voorouders een belangrijke rol - al zijn er duizenden jaren verstreken sinds de domesticatie.

We moeten het een en ander weten van de bouw en werking van zijn bewegingsapparaat, zintuigen en centrale zenuwstelsel, van zijn inwendige organen, zijn levensruimte, zijn levenswijze, zijn voedsel en zijn psyche.




We moeten bovendien zoveel mogelijk kennis vergaren over de biologie van zijn wilde voorouders - en dus in feite over de huidige in het wild levende caniden.

Alle wilde Caniden, ook de jakhals en de wolf, zijn van huis uit sociaal levende en jagende roofdieren, die hun prooi na een kortere of langere achtervolging neerhalen.

Onder aanvoering van een oude ervaren leider, soms ook wel een fors gebouwd ouder wijfjesdier, houden ze drijfjachten die dikwijls heel geraffineerd zijn opgezet.

Soms leggen ze tot 100 km op een nacht af.

Is een prooi gevangen en gedood, dan wordt er gevochten tussen de uitgehongerde roofdieren om de beste stukken. Het eten wordt snel en zonder te kauwen naar binnen gewerkt tot ze hun buik vol hebben.

De dieren die niet genoeg hebben gegeten, jagen verder. De anderen trekken zich terug in hun schuilplaatsen, braken de naar binnen geslokte stukken uit, scheuren ze in kleinere stukken en werken die opnieuw naar binnen.

Het maagsap is sterk genoeg om ook huid, haar en botten te verteren. In tijd van nood eten zij ook aas, bessen en wortels.

Onder normale omstandigheden wordt hun behoefte aan plantaardig voedsel volledig bevredigd door de halfverteerde maaginhoud van hun plantenetende prooidieren.

Er zijn veel observaties die bevestigen dat de maaginhoud als eerste wordt gegeten.

Wilde caniden zijn niet bepaald kieskeurig wat hun voedsel betreft. Als ze honger hebben, slaan ze alles naar binnen wat enigszins eetbaar is. Ook zoals al vermeld, plantaardige kost.

Ze zijn echter voornamelijk vleeseters, zoals ook blijkt uit hun bouw en levenswijze - en ze voeden zich met het vlees van grotere en kleinere dieren.

De caniden bezitten een zeer rekbare maag - net als alle roofdieren die niet permanent over voedsel kunnen beschikken maar het eerst moeten opsporen en buitmaken.

De maag kan zonder problemen overladen worden, zodat ze zich later op hun gemak aan de vertering kunnen wijden.

Door het zwervende leven verbruiken ze veel energie – hun behoefte aan voedsel is enorm. Als het nodig is, kunnen ze echter ook geruime tijd zonder.

De huishond bezit deze eigenschap nog steeds.

In de tweede wereldoorlog zijn honden uit de kelders van gebombardeerde woningen bevrijd die broodmager, maar kerngezond waren – na twee maanden zonder eten.

Ze hadden wel water tot hun beschikking, dankzij een gesprongen leiding of anderszins.

De inwendige organen

Het maagdarmkanaal van de hond is betrekkelijk kort en eenvoudig in verband met de hoge voedingswaarde van de oorspronkelijk overwegend dierlijke voeding.

Aangezien hij geen grote hoeveelheid zwaar verteerbaar voedsel met zich mee hoeft te slepen zoals herbivore dieren, vormen zijn ingewanden voor hem geen extra belasting.

De hondenmaag is zeer rekbaar en dus is hij in staat grote hoeveelheden voedsel tegelijk tot zich te nemen.

Het grootste orgaan in de buikholte is de lever, die gemiddeld 3 procent van het lichaamsgewicht weegt, terwijl de pancreas of buikspeekselklier weinig ruimte inneemt.

De hond is aangewezen op snelheid en uithoudingsvermogen. Daarom bezit hij een milt, die de opgeslagen reserves aan rode bloedlichaampjes in omloop kan brengen – als het lichaam extra zuurstofdragers nodig heeft.

De urineblaas is zeer rekbaar om de hond in staat te stellen zoveel urine in voorraad te houden, dat hij altijd zijn geurvlaggetjes kan plaatsen.