De vertering van eiwitten
Eieren, spieren en orgaanvlees kunnen het best verteerd en benut worden. Ze zouden de hoofdingrediënten moeten zijn van elk voer. Bepaalde graansoorten, hun bijproducten en groente leveren ook eiwitten maar er ontbreken aminozuren en de verteerbaarheid is ook een stuk minder.
De overtollige eiwitten, de eiwitten die op dat moment niet nodig zijn, worden omgezet en gebruikt voor energie. Op het moment dat de vraag naar aminozuren is bevredigd en er voldoende energie is, worden de eiwitten gebruikt worden voor de productie van vet.
Eiwitten kunnen niet opgenomen en benut worden in de vorm waarin ze gegeten worden. Ze moeten eerst afgebroken worden tot aminozuren. Alleen puppies kunnen in de beginfase van hun leven klompjes eiwitten opnemen en benutten. Gedurende de eerste 24-48 uur kunnen ze de colostrum, de biest, van hun moeder opnemen. Hierin zitten alle stoffen voor een goede groei en voor het opstarten van het immuun systeem.
In het darmkanaal worden de eiwitten afgebroken tot hun aminozuren. Hierbij spelen het zoutzuur in de maag en de sappen van de alvleesklier een belanrijke rol:
Endoproteasen splitsen het eiwitmolekuul in grote brokstukken, polypeptiden genoemd.
Exoproteasen splitsen het laatste aminozuur van de polypeptiden.
Daarna zijn de aminozuren die zo klein geworden dat ze door de darmwand kunnen dringen. Via de poortader worden ze naar de lever gebracht. Hier worden de aminozuren geselecteerd in:
Essentiële en niet- essentiële aminozuren, die op dat moment nodig zijn voor de opbouw van de lichaamseiwitten elders in het lichaam.
Aminozuren die in de levercellen zelf kunnen worden opgebouwd tot lever- en bloedeiwitten.
Overige aminozuren. Deze kunnen worden losgemaakt van bepaalde aminozuurgroepen zodat ze elders, waar ze meer nodig zijn, kunnen worden opgenomen.
Ook warmte speelt een rol bij de aminozuren. Uit onderzoek is gebleken dat warmte, of lange tijd koken op hoge temperaturen de samenstelling van de aminozuren kan veranderen. Hierdoor gaat de kwaliteit verloren of wordt deze een stuk minder.
Vlees dat lange tijd gekookt wordt op een hoge temperatuur verliest meer voedingswaarde dan vlees dat korter dan 20 minuten gekookt wordt. Lang koken is nodig voor omnivoren - de spijsvertering van carnivoren is ingesteld op de vertering en benutting van rauw vlees.
Veel mensen voeren het vlees rauw aan hun honden, als het afkomstig is van gezonde dieren. Daar zijn een aantal redenen voor:
De eiwitten stollen door het koken en zijn minder goed tot helemaal niet te verteren.
Een groot deel van de serumeiwitten en de mineralen gaan over in de bouillon tijdens het koken. Vaak denken mensen dat de voedingswaarde weer dezelfde is wanneer ze de bouillon samen met het vlees voeren. Dit klopt niet. Gekookt vlees is minder goed verteerbaar en bouillon gaat snel door de darmen waardoor minder voedingstoffen opgenomen kunnen worden.
Tijdens het koken verdwijnen veel mineralen. Zo zit er twee keer zo veel fosfor, dat heel belangrijk is voor de opbouw en onderhoud van het skelet, in rauw vlees.
Rauw vlees kan het beste in grotere stukken gevoerd worden. Te fijn gesneden vlees en gehakt gaan te snel door de maag - dit betekent dat de spijsverteringssappen niet genoeg tijd krijgen om hun werk te doen.
De stukken moeten zo groot zijn, dat de hond zijn gebit moet gebruiken om ze in stukken te knippen. Dit is goed voor zijn gebit en zijn kaakspieren.