Hondenziekte - Canine Distemper
Ignit Bekken in Suriname Times, 21 november 2009
Het virus van hondenziekte of Canine distemper is dichtbij familie van het virus dat mazelen veroorzaakt bij mens. Dat heeft zich een paar honderd jaar geleden vanuit Azië over de hele wereld verspreid.
Het bestaat uit een enkelvoudige RNA streng, die opgesloten zit in een omhulsel, zie plaatje.
Wanneer een besmet dier het virus uitplast of poept en het op de grond belandt, wordt het omhulsel meestal beschadigd en sterft het virus na korte tijd, maar het kan ook neerdalen op een plekje, waar het intact blijft.
Dan kan het heel veel jaren in leven blijven tot het ingeademd wordt. Besmetting is alleen mogelijk als het omhulsel intact is.
Een gezonde hond raakt besmet, als hij snuffelt aan een besmet dier of aan zijn verse, besmette uitwerpselen of plasje – of als een besmette hond in zijn buurt hoest, waardoor het virus in de lucht zweeft en ingeademd wordt.
Het virus komt het lichaam binnen via de mond of de neus. Daar wordt het omhulsel meteen aangevallen door cellen van het immuun systeem - en afgebroken.
Dan begint de ellende, want nu komt het ziekmakende deel vrij in een omgeving waar het zich lekker voelt. Het begint meteen om zich te vermenigvuldigen en binnen 24 uur zit het in de lymfeknopen van de longen.
Hondenziekte begint dan ook met kleverig, pussig slijm uit de ogen en de neus. Het dier heeft geen zin in eten, hoest en krijgt longonsteking.
Is het virus gearriveerd in het darmslijmvlies, dan is de hond beland in de eerste fase van de ziekte: diarree.
Het virus regeert in de delen van het lichaam, waar contact is met de buitenwereld: de slijmvliezen van ogen, neus, longen en darmen.
Na een paar dagen lijkt het beter te gaan met de diarree, maar zes dagen na besmetting heeft het virus zich verspreid naar de milt, maag, dunne darm en lever.
De hond krijgt wisselkoortsen. De lichaamstemperatuur gaat op en neer.
Zes tot negen dagen na besmetting belandt hij in een kritieke en belangrijke fase. Zijn immuun systeem heeft de tijd gehad om afweerstoffen op te bouwen en in te zetten.
Is het gelukt om voldoende afweerstoffen op te bouwen in deze periode, dan wordt het virus volledig vernietigd en is hij een dag of vijf later helemaal gezond.
Is de reactie van het immuun systeem te zwak en zijn er niet genoeg afweerstoffen gevormd, dan sterft het virus niet helemaal af.
Het wijkt uit en verstopt zich in epitheelcellen diep in het lichaam, waar het jaren kan blijven schuilen tot er een kans is om nog eens toe te slaan.
Epitheelcellen zijn cellen, die een beschermende laag vormen rond bepaalde lichaamsholtes, zoals bijvoorbeeld de hersenholte.
Het is onmogelijk om aan te geven wat alle symptomen van deze fase van de ziekte zijn.
Ze zijn bij elke hond anders en hangen af van zaken als bijvoorbeeld zijn leeftijd, zijn gezondheid en zijn conditie - en of zijn immuun systeem adequaat reageert.
Er zijn honden waar nauwelijks iets aan te zien is en andere, die sterven na minimaal contact met het virus.
Soms begint het virus een week of drie na besmetting schade aan te richten in het centrale zenuwstelsel.
Dan krijgt de hond stuiptrekkingen – eerst krampachtige kaakbewegingen, later doen alle spieren in het lichaam mee. Hij kan sterven – of genezen.
Er zijn honden die goed door deze fase komen, maar er een zenuwtic aan over houden.